(Amsterdam 1901 - Den Haag 1986) Medicus.
Studeerde geneeskunde in Amsterdam (1918-1924) en vestigde zich als huisarts in Hollandscheveld (1925-1931). Aldaar geconfronteerd met armoede en bijbehorende ziekten ging hij zich toeleggen op de sociale geneeskunde. Hij wist overheidssteun te verwerven met zowel het rapport Eenige Gegevens betreffende de Volksgezondheid te Hoogeveen (1927) als met zijn proefschrift De sociale betekenis van rheumatiek (Utrecht 1936). Dit laatste was voortgekomen uit zijn functie als bedrijfsgeneeskundige in Groningen (1931-1937). Na zijn aanstelling als privaat-docent in Utrecht (1937-1945) werd hij later hoogleraar in de sociale geneeskunde in Leiden (1953-1972). Voordien was Muntendam benoemd tot Inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid (1937-1945). Na de oorlog werd hij medisch adviseur bij het Centraal Beheer in Amsterdam (1946-1949). Op de aanstelling tot staatssecretaris (1949-1953) volgde de benoeming tot directeur-generaal van de Volksgezondheid (1953-1964).
Strevend naar een ruimere financiering van de gezondheidszorg, nam hij zitting in tal van commissies, waaronder die van de kanker-bestrijding en de fluoridering van het drinkwater. Als lid van de Uitvoerende Raad van de Wereldgezondheidsorganisatie (1962-1965) benadrukte hij de te snelle bevolkingstoename. Dit resulteerde ondermeer in zijn jaarrede als rector magnificus Wereldbevolkingsgroei en de Rechten van de Mens (1967) en de oprichting van het Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut.
Na zijn pensionering als hoogleraar bleef Muntendam bij de gezondheidszorg betrokken. Hij werd voorzitter van diverse instellingen, waaronder die voor Vrijwillige Euthanasie, het onderzoek naar alternatieve geneeswijzen en het Centrum '45 in Oegstgeest.