Begrip

Adel

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Alma

Groep personen van wie de leidende positie voornamelijk door hun afkomst bepaald wordt. Te vinden in vrijwel iedere samenleving, Drenthe was hierop geen uitzondering.

Reeds in de oudste Drentse oorkonden vinden we losse vermeldingen van personen die we als adellijk kunnen beschouwen. Van de oudste adel weten we weinig, maar vanaf de 12e eeuw zijn de eerste families te onderscheiden. Bekend is de familie van de Utrechtse bisschop Hardbert van Bierum (1139-1150), die de rechtsmacht over Coevorden en Drenthe verwierf en erfelijk prefect (bisschoppelijk vertegenwoordiger) van Groningen werd. Van deze families stammen de geslachten Van Peize, Van Ansen, Van Echten en Van Coevorden af. Zij behoorden tot de vrije adellijke geslachten, in tegenstelling tot de onvrije ministerialen, zoals de heren van Ruinen. Deze families zijn oorspronkelijk bisschoppelijke ambtenaren, die zich in de loop der tijd een sterke positie weten te verwerven, zodat het verschil tussen de vrije en onvrije adel geleidelijk verdwenen is.

Naar mate de bronnen rijkelijker vloeien, treffen we meer namen van Drentse adellijke geslachten, die gedurende vele eeuwen hun stempel op de geschiedenis drukken. De families Polman, Van Eelde, Van den Clooster, Ter Borch, De Mepsche en De Vos van Steenwijk worden alle vóór 1400 vermeld.

De Drentse adel was niet talrijk en werd dat ook na de Middeleeuwen niet. De geslachten waren nauw aan elkaar verwant, wat hen er niet van weerhield om geschillen gewapenderhand te beslechten. Omdat de landsheer, de bisschop van Utrecht, doorgaans ver weg was en zijn krachten over het hele Sticht moest verdelen, was de onafhankelijkheid van Drenthe in de late Middeleeuwen betrekkelijk groot. De politieke strijd werd voornamelijk gevoerd door groepen Drentse edelen, waarbij vooral de heren van Coevorden een sterke positie innamen. In 1227, bij de slag bij Ane, wisten de Drenten onder leiding van Rudolf van Coevorden de bisschop en zijn aanhangers te verslaan. De opvolger van bisschop Otto van der Lippe, die bij die slag sneuvelde, dwong de opstandigen tot overgave. Zij werden gedwongen een klooster te stichten en moesten afstand doen van verschillende kastelen en van de jurisdictie over Drenthe. Nadat Rudolf van Coevorden door het gevolg van de bisschop was vermoord, kwam het burggraafschap van Coevorden aan zijn schoonzoon. Diens nazaten namen de naam Van Coeverden aan en vormen tegenwoordig het oudste nog levende adellijke geslacht van Noord-Nederland. Na de overwinning van de bisschop herwon de Drentse adel haar onafhankelijke positie en bleef zij het machtsspel anderhalve eeuw bepalen. Bisschop Frederik van Blankenheim slaagde er rond 1400 in om Drenthe en de stad Groningen tot gehoorzaamheid te dwingen.

De adel veranderde in de loop van de 15e eeuw van karakter. Het belang van de militaire kracht van de individuele families nam geleidelijk af en in de plaats daarvan benadrukten de edelen hun adeldom in de eeuwen daarna op vreedzamere wijze. Predikaten als 'eerbare' en 'edele' en titels als 'jonker' raakten in zwang. De adel profileerde zich door hun huizen met meer allure te stofferen, ten koste van het weerbare karakter, hun aanwezigheid in Drentse kerken te vergroten door middel van grafmonumenten met heraldisch vertoon en door het opbouwen van een politieke carrière. Specifiek adellijke heerlijke rechten waren in Drenthe vrijwel afwezig en dat beperkte de mogelijkheden van de adel om zich in de toenmalige maatschappij te profileren. Slechts Ruinen en, vanaf de 17e eeuw, Echtens Hoogeveen en Hoogersmilde vormden heerlijkheden.

De staatkundige invloed van de Drentse adel veranderde van karakter doordat de edelen zich aaneen sloten in het bestuursorgaan dat vanaf de 15e eeuw als ridderschap bekend staat. In 1425 is voor het eerst sprake van de 'ridderscap uyt Drenthe', waarmee de gehele Drentse adelsgroep aangeduid wordt. Ook in deze ontwikkeling van individuele edelen naar adel als groep onderscheidt Drenthe zich niet van de andere Nederlandse gewesten. Aanvankelijk was de ridderschap een bisschoppelijk adviesorgaan, waarvan de toelating geheel door de landsheer bepaald werd. Het bestond uit die edelen die persoonlijk door de bisschop voor een landsdag opgeroepen werden. Steeds meer vormde de ridderschap echter een lichaam tegenover de niet-edele eigenerfden.

In 1603 wordt deze ontwikkeling voltooid in de totstandkoming van de Staten van Drenthe als bestaande uit Ridderschap en Eigenerfden. In 1617 werd als voorwaarde voor de toelating tot de ridderschap, naast adellijke geboorte, het bezit van een havezate vereist. Als havezate werd beschouwd een adellijk huis, waarvoor eerder edelen tot de ridderschap waren geadmitteerd. In 1698 werden de achttien huizen die als havezate golden, definitief vastgesteld. Dit had tot gevolg dat het recht van havezate ook een aantal keren losgekoppeld van het bijbehorende gebouw kon worden en aan een ander pand gehecht kon worden. Slechts een klein deel van de toch al niet talrijke Drentse adel was in de ridderschap vertegenwoordigd, want het kwam nooit voor dat alle achttien havezaten in handen van verschillende, in Drenthe woonachtige edelen waren. Het aantal leden van de ridderschap schommelde tot 1795 tussen de vier en twaalf.

Naast het lidmaatschap van de ridderschap waren er ook andere wegen om invloed op het Drentse bestuur uit te oefenen. Vele edelen waren drost, lid van Gedeputeerde Staten, ontvanger-generaal, rentmeester of ette. Daarnaast kozen velen voor een militaire carrière.

Voor het grootste deel bestond het vermogen van de Drentse adel uit hun, voornamelijk Drentse, onroerende goederen. Buiten Roelof van Echten die het initiatief nam tot de ontginningen van wat later Hoogeveen zou worden, waren de Drentse edelen geen ondernemer. De vermogenspositie van de adel als groep bleef tijdens de Republiek vrij constant, hoewel er individueel grote verschillen waren.

Door verhuizing en uitsterven waren er aan het einde van de 18e eeuw slechts twee vanouds Drentse families in de ridderschap vertegenwoordigd, de families Van Echten en De Vos van Steenwijk. De families van de overige Drentse edelen hadden zich in de loop van de eeuwen daarvoor in de landschap gevestigd. De in 1795 bij de Bataafse omwenteling afgeschafte ridderschap werd in 1814 weer hersteld. In de grondwet van 1814 werd aan de adel in het nieuwe koninkrijk een belangrijke positie toebedeeld. De ridderschappen in de verschillende provincies leverden een kwart van de zetels van de Staten-Generaal. Anders dan vóór 1795 werd het lidmaatschap van de ridderschap niet beperkt op grond van een aantal havezaten, maar adeldom in combinatie met een bepaald vermogen was voldoende.

Omdat in Drenthe na 1814 weinig nieuwe adel gecreëerd werd, treffen we dezelfde families als vóór 1795 in de ridderschap aan. Met de invoering van de Provinciewet van 6 juli 1850 kwam een einde aan de staatsrechtelijke bevoorrechting van de Nederlandse adel. De meeste oorspronkelijk Drentse adellijke families zijn uitgestorven. Alleen de families Van Coevorden, Van Echten en De Vos van Steenwijk bloeien tot op heden. [Alma]

Literatuur

  • Lit.: Bos, Huizen van stand
  • A.N. de Vos van Steenwijk, Het geslacht De Vos van Steenwijk in het licht van de geschiedenis van de Drentse adel (Assen 1976)
  • H.M.J. Tromp, 'Drenthe tussen twist en vrede', in: Drents historische studieën (Assen 1979) 7-86
  • J.R. van der Zeijden, 'De staatkundige rol van de ridderschap in Drenthe na 1813', Ons waardeel 2 (1982)
  • Nederlands adelsboek (1903-).