Begrip

Voogdijrecht

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Brood

Geheel van rechtsregels dat de gang van zaken regelt, wanneer iemand overleden is met achterlating van een minderjarig kind.

Aangezien een minderjarige handelingsonbekwaam is, moet in de voogdij over het kind voorzien worden. Is een van de ouders nog in leven, dan komt deze van rechtswege de voogdij toe (de wettelijke voogdij). Bij testamentaire voogdij zijn degenen die de voogdij uitoefenen, aangewezen in een testament van (een van) beide ouders. Bij datieve voogdij worden de voogden benoemd door de overheid. Het voogdijrecht is nu te vinden in het Burgerlijk Wetboek. Met de invoering van het Wetboek Napoleon ingerigt voor het Koningrijk Holland van 1809 kwam een nationaal voogdijrecht tot stand, dat een einde maakte aan het regime van het Landrecht van Drenthe.

Doordat men in vroeger eeuwen in het algemeen op jongere leeftijd overleed en er dus vaker sprake was van minderjarige wezen, kende de voogdij een uitgebreide regeling. Voornaamste doel van deze regeling was te voorkomen dat minderjarigen in hun financiële belangen geschaad werden. Voogdij werd in Drenthe 'momberschap' genoemd, de voogden heetten ook 'voorstanders', 'besorgers' of 'voormonders'. Voorstanders werden aangewezen hetzij bij testament van de ouders, hetzij rechtstreeks door de wet, hetzij door de rechter, in casu de schulte.

Het eenvoudigste was wanneer de ouders een testament maakten en daarin vastlegden wie in geval van hun overlijden als voorstanders zouden optreden. Was dat niet gebeurd, dan traden diverse wettelijke bepalingen in werking. Overleed een van de ouders, dan moest de naaste verwant aan vaders zijde (en zo die er niet was, die aan moeders zijde) binnen zes weken ervoor zorgen dat er voogden werden aangesteld. Wanneer dat niet gebeurde, dan trad de plaatselijke schulte op en regelde hij de voogdij. De weduwnaar geworden vader of de weduwe geworden moeder kon de voogdij zelf uitoefenen, maar dan waren wel mede-momberen nodig. Deze voorstanders kwamen altijd uit de familie, en wel twee van vaders- en twee van moederszijde. Waren deze onder de naaste verwanten niet te vinden, dan stelde het gerecht de voogden aan. De benoeming geschiedde dan door de daartoe aangewezen overheidsinstantie. Slechts in het geval de familie niet kon voorzien in de voogdij, trad de overheid op en wees voogden aan. Het aantal voorstanders was altijd vier. In de huidige terminologie was er één voogd ('voormomber' genoemd) en waren er drie toeziende voogden ('mombaren' geheten). Als de moeder overleden was, kwam de voormomber uit de familie van de vader; was de vader overleden, dan trad een familielid van moederszijde als zodanig op. Als eis werd gesteld dat hij kon lezen en schrijven. Zijn taak omvatte de administratie van en bewindvoering over de goederen van het weeskind. [Brood]