Begrip

Snik

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

Kerkmeijer
Bron: Museum de 5000 morgen, Hoogeveen

Trekschuit voor vracht- en personenvervoer.

In gebruik van de 17e tot het begin van de 20e eeuw in de vier noordelijkste provincies van het land. Het kerngebied was echter Groningen en Drenthe waar ze op veel werven werden gebouwd. De snik kenmerkte zich door een puntig toelopende rechte steven zoals bij een punter. Ze waren voorzien van een lage opbouw en waren over het algemeen gemiddeld 11 meter lang en 2,25 meter breed. Vrachtsnikken hadden alleen achterop een kleine verblijfsruimte, het grootste deel was gereserveerd als laadruim.

Snikken die uitsluitend voor persoonsvervoer waren ingericht werden ook wel Farry genoemd. Deze schepen hadden een verblijfsruimte of roef die bijna over de gehele lengte van het vaartuig liep. Alleen voor- en achterop was een kleine voorplecht voor de schipper. In de roef waren houten zitbankjes aangebracht en voor de ronde of vierkant roefraampjes hingen soms gordijntjes. De snikken uit Zuidwest-Drenthe waren in feite verlengde punters met bovenbouw en korte mast en verschilden dus enigszins van de 'Groningse' snikken uit Noord-Drenthe.

Omdat er met personen werd gevaren, was de snikkevaart aan strenge overheidsregels gebonden. Alle snikken werden gejaagd, soms door een ingehuurde scheepsjager met paard, in Zuidwest-Drenthe pramejager genoemd, maar meestal door de snikkevaarder zelf. Op de voorplecht stond een kleine jaagmast waaraan de jaaglijn, de 'liende' of trekzeel, werd vastgemaakt. Op sommige snikken was de mast verplaatsbaar van de bakboord- naar de stuurboordzijde en andersom. De mast stond op die manier altijd aan de kant van het schip waar de wal was. De snik kon ook geboomd worden.

In de tweede helft van de 19e eeuw voeren er tientallen snikken door Drenthe. Ze voeren vooral op de Drentsche Hoofdvaart, het Oranjekanaal en de Hoogeveensche Vaart en vormden een belangrijk communicatiemiddel tussen de verschillende plaatsen in Drenthe (zie: Trekschuitdiensten). Bekende snikkevaarders waren bijv. Hatzman uit Smilde en Massier uit Meppel. De pramejager van Massier kondigde zijn komst aan met een trompet en de oproep: 'En wie noar 't Hoogeveene wil, Die giet mit Jurrien Massier, En wie dat niet betalen kan, Die blif mar stillechies hier!'

Met de opkomst van het spoorwegennet kwam het einde van de snikkevaart echter in zicht. De snik voor persoonsvervoer werd nog aan het eind van de 19e eeuw opgevolgd door de ijzeren barge, eveneens een trekschuit. Snikken voeren nog tot ca. 1920. Daarna werd hun functie overgenomen door de trein en de vrachtwagen. Vrachtsnikken werden nog wel tijdelijk in WO II gebruikt vanwege de brandstofschaarste maar daarna was het definitief afgelopen. [Kerkmeijer]

Literatuur

  • Lit.: H. Gras, 'De Snikkevaarder', in: H. Gras en A. Schuring, Gedane zaken. De twintigste eeuw in 32 portretten (Groningen 2001)
  • F. van Wanroij, Tot gemak van den reisenden man. Met de trekschuit van Groningen naar Warffum (Westerdijkshorn 2000).