Locatie

Kloostervenen

reageer

Uw reactie

Wij zijn altijd opzoek naar reacties om de kennisbank van Drenthe uit te breiden. Wanneer u een correctie wilt doorgeven of een lemma wilt aanleveren voor de Drentse encyclopedie dan kunt u onderstaand formulier gebruiken. Ontroerende anekdotes bij een lemma of anderszins bijzondere verhalen worden niet als zodanig opgenomen in de encyclopedie. Deze reacties zullen derhalve niet in behandeling worden genomen.

M.A.W. Gerding

Veencomplex, onderdeel van de Smildervenen.

In 1750 had de Landschap Drenthe het aanbod van Sara Varlet om voor een gering bedrag eigenaar te worden van de Oude Smildervaart laten lopen (zie: Dieverder en Leggeler Smildervenen). Daardoor was de vaart in Friese handen geraakt. Toch wilde de Drentse overheid wel dat haar veenbezit in de Smilde aan snee gebracht werd. Daarom werd in 1767 de vaart met bijbehoren door de Landschap gekocht voor 30.000 gulden. Er moest een geheel nieuwe vaart gegraven worden die zulke afmetingen had dat schepen met een diepgang van 3,5 voet ervan gebruik konden maken. In 1771 kon de nieuwe vaarweg in gebruik worden genomen, in 1780 werd de Kolk in het centrum van Assen bereikt.

In 1771 werd begonnen met de verkoop van veenplaatsen aan particulieren, volgens een van te voren in kaart gebracht plan van aanleg. De venen omvatten in totaal 3886 ha. Voor het veengebied werd door de Landschap een reglement vastgesteld waaraan de kopers van veenplaatsen en anderen zich dienden te houden. Voor het gebruik van de vaart diende 1 gulden per dagwerk afvaartsgeld betaald te worden terwijl ter ondersteuning van de armen in de veenkolonie 3 stuivers per dagwerk geheven werd ten behoeve van de kas ad pios usus.

Naar gelang de aanleg van de veenkolonie vorderde, werden er verkopingen van veenplaatsen gehouden, in totaal veertien. De gemiddelde prijs die hiervoor betaald werd bedroeg 300 à 400 gulden per morgen, een getal dat ook in andere aan snee gebrachte veengebieden aangetroffen wordt.

Naar schatting heeft de gewestelijke overheid tussen de 600.000 en 700.000 gulden aan de veenverkopingen overgehouden. De turfproductie bedroeg in totaal 654.143 dagwerk. Na een aanloopfase van het veengebied van 1772 tot ca. 1795, was er tot omstreeks 1815 sprake van een stabiel productieniveau. Daarna een ononderbroken sterke groei tot het topjaar 1852 en een verdrievoudiging van de productie. De scherpe daling na 1852 inzette had te maken met het uitgeveend raken van het veengebied. [M.A.W. Gerding]

Literatuur

  • Lit.: Gerding, Vier eeuwen turfwinning.